Belgische Fotografen 1840 – 2005 (uitgeverij Ludion 2005)
Tekst Inge Henneman

ANNELIES de MEY

1959,

De keuze van Annelies de Mey voor de fotografische materialiteit van de edele palladiumdruktechniek, haar trage en bescheiden productie van op zich zelf staande beelden zonder thematische of projectmatige logica, en de poëtische verstilling die haar werk karakteriseert, kunnen anachronistisch overkomen in dit tijdperk van kritisch-documentaire programma’s. Maar het is net de eigenzinnige weerbarstigheid van haar donkere gesloten beelden die beklijft, en die tegelijk radicaal ontsnapt aan een romantisch al te subjectief esthetiseren.

Het is vooral een binnenwereld die Annelies de Mey gestalte geeft. Ze transformeert door de besloten, haast claustrofobische kadrering en een lyrisch lichtgebruik de meest banale locaties – een speeltuin, een park, een hotelkamer - tot verontrustend geladen mentale beelden. Alsof ze de plaatsen luchtledig trekt, hun ondiepte in een stolp vangt en ze in een obscuur licht observeert. Door op deze wijze een specifieke plek of motief af te sluiten van de context worden hun bevreemdende realiteit en onderhuidse verlangens gereveleerd. Fotograferen lijkt hier een fysiek, zeer lichaamsgebonden gebeuren. Zelf wijt de Mey dat transformatieproces geheel en al aan ‘de leugen van de fotografie’. De documentaire waarde van haar foto’s is volledig ondergeschikt aan de autonomie van de afbeelding.

Vanuit het verhoogde standpunt lijken de kegelvormig gesnoeide hagen in het park hun lieflijk karakter in te ruilen voor een imaginaire gedaante.
Waar in het vroege werk een magische sfeer betoverde – de ingepakte standbeelden in de sneeuw, de trouwjurk voor het bordes, de oplichtende schuifaf in het duister – is het recentere werk strakker en theatraler.
Wanneer de Mey haar beelden presenteert als levensgrote projecties die oplichten in het duister, wordt nog duidelijker hoe haar oeuvre kantelt tussen registratie en mise-en-scène, tussen realiteit en verbeelding.

Back